Kinderen tussen de 7 en 13 jaar zitten in de ideale leeftijd om lichaams- en bal-beheersing te ontwikkelen. Dus vooral veel op techniek trainen. Denk daarbij aan kappen, draaien en vooral oefeningen waar de balans uitgedaagd wordt, zoals overstapje, wegdraaien, zowel met linker en rechterbeen. etc. Het bekijken van voetballegendes biedt genoeg inspiratie.
Jan Janssen, oud assistent van Wiel Coerver, en jarenlang techniektrainer bij Fortuna Sittard, vond dat het trainen van techniek ook functioneel moest zijn. In het filmpje zie je een voorbeeld van een warming-up oefening. Je kan de techniek functioneel maken door de oefeningen uit te breiden met een speler voor je en naast je.
Daarnaast oefeningen voor eerste balaanname verbeteren, zoals in eerste aanname de bal schietklaar maken. Ook hier geldt om altijd beide benen te trainen, zowel met de aanname als het schot op goal.
Traptechniek met de binnenkant voet, wreef, ... Hier kan je ook een wedstrijd van maken zoals wie het eerst 10 keer over passt, of bij elke pass tussen 2 pionnen door een stap naar achter te laten zetten en de winnaar is degene die als verste uit elkaar komen. Elke keer wissel je door zodat er steeds nieuwe duo's zijn.
Veel techniek kan je laten terugkomen in 1:1 spel, waarbij je de bal over een achterlijn moet dribbelen of een pion moet raken. De pion zorgt ervoor dat je de pass goed leert uit te voeren in het spel. Partijspel van 2:2 in een kleine ruimte zorgt voor veel balcontacten en je bouwt er de conditie op een leuke speelse manier mee op.
Een parcours uitzetten met gedeelte met en zonder bal is ook een manier om behalve conditie ook de techniek in competitieverband te trainen. Je kan hierbij ook denken aan een gezamenlijk gedeelte van het parcours waardoor je ook het 'snijden' (voor de tegenstander komen) traint.
Je kan de basistechniek (controle over de bal) combineren met een wedstrijdelement. Bijvoorbeeld een dribbel, een pass en dan afwerken op goal. Als je scoort moet je met je andere been. Als je in plaats van een goal een pion hebt die omgeschoten moet worden dan train je ook de nauwkeurige pass. Je kan er ook nog een verdediger bijzetten waardoor je ook de passeertechniek traint.
Het kiezen van het te trainen spelprincipe is mede-afhankelijk van de wedstrijd observaties. Voor de spelers proberen zo eenvoudig mogelijk te houden door maar een paar principes te benoemen. Niet overladen met teveel aanwijzingen. Gedurende het seizoen komen ze dan wel allemaal aan bod.
D.m.v. coachen en oefenen van spelprincipes komen de patronen zichtbaar in verschillende situaties.
De oefeningen op spelprincipes zoveel mogelijk wedstrijd echt maken, competitief en eventuele combineren met techniek.
De oefeningen variëren zodat ze leren de principes in zoveel mogelijk verschillende situaties te herkennen en toe te passen. Het zijn namelijk niet patronen* die je traint.
*Patronen zijn specifieke situaties. Patronen trainen is een goede aanvulling op spelprincipes en zeer bruikbaar voor spelhervattingen, zoals hoekschoppen, vrije trap etc. De ‘dode spelmomenten’. Echter het wordt dan wel al erg tactisch voor pupillen. Kan je beter pas op latere leeftijd op gaan trainen. Als je interesse hebt in standaard situaties, Giannni Vio, de specialist op dat gebied heeft duizenden variaties bedacht. Hier vind je daar meer over https://www.esdfanalysis.com/set-piece-analysis/gianni-vio-career-set-pieces-part-7/Behalve techniek bijna elke training positiespel laten terugkomen. Daarbij zijn vele varianten waar je extra spelprincipes kan trainen.
Bijvoorbeeld 5:2 positiespel waarbij het 2-tal punten krijgt als ze de bal uit het vak dribbelen of kunnen scoren. Hierdoor traint het 5-tal de 5 seconden regel.
Of het 2-tal kan de bal passen naar een vak waar hun team met een 5-tal tegen een 2-tal speelt. Hierdoor train je ook het spel verleggen daar waar je de minste druk van de tegenstander hebt. Je leert ook om je als 5-tal aanspeelbaar te maken.
Een andere variant is dat het 2- tal een pass kan geven naar de spits die in een vak staat waar hij 1:1 komt te staan om te scoren. Het 2-tal traint de diepte pass vanuit de drukte, de spits leert de voorbereidende loopactie om zich aanspeelbaar te maken, en het 5-tal zal bij balverlies er alles aan moeten doen om deze pass te voorkomen. Het 5-tal leert zo vanzelf om de ruimte bij balverlies klein te maken en de passlijn te blokkeren.
Positiespel leent zich hier ook prima voor. Bijvoorbeeld 3:1 in een vierkant waarbij de aanvallende spelers altijd zo positie kiezen dat ze aanspeelbaar zijn. Dit bouw je op door eerst met pionnen de spelers in de hoeken te laten staan, of op de zijden en dan zonder pionnen,
Vrijlopen en opendraaien is een oefening waarbij ze ook leren goed te kijken, en om te schakelen van pass in een aanval naar verdedigen.
De ruimte klein maken, kan je trainen door een 3:2 aanvalsoefening, waarbij aanvallers spel breed leren te houden en de verdedigers leren geduldig te blijven en de aanvallers naar de zijkant lokken om daar in een 2.2 situatie te komen en zelfs een 1:2 (erg moeilijk).
Situatie 1: De 3 aanvallers houden het spel breed. De 2 verdedigers hebben de taak te zorgen dat de aanvallers niet kunnen scoren. Ze zijn in ondertal en houden de aanvallers op, zorgen dat de snelweg naar de goal geblokkeerd is en lokken de pass naar de zijkant uit.
Situatie 2: De bal is nu aan de zijkant. De 2 verdedigers kunnen de pass naar de middelste aanvaller afschermen en dan met veel druk op de speler aan de bal, de bal proberen te veroveren. De Keeper beweegt mee en geeft zo rugdekking. Het is nu met de keeper 3 tegen 1.
De aanvaller kan met een actie proberen ruimte maken voor een pass om via bijvoorbeeld de centrale man het spel te verleggen naar de andere kant. Of de centrale aanvaller maakt zich aanspeelbaar door naar rechts te bewegen, terwijl de derde aanvaller zo positie kiest dat als hij de bal via de centrale aanvaller ontvangt, meteen gevaarlijk voor de goal is. Zo train je ook de 'derde man' in en wedstrijd echte situatie.